Soms heb je van die trainingen waarbij het voelt alsof je elk onderdeel opnieuw moet opstarten. Als de deelnemers eenmaal bezig zijn, gaat het wel lekker. Maar zo gauw je een nieuw onderdeel start, lijkt het of de trein stilvalt. Je vraagt wie wil oefenen en niemand reageert. Je begint een uitleg en die lijkt niet binnen te komen. Of je start een oefening en je voelt dat de groep er weinig zin in heeft.
Als je dit merkt, ga je waarschijnlijk te abrupt van het ene onderdeel naar het andere. Bijvoorbeeld doordat je zinnetjes gebruikt als de volgende.
- ‘Zo, dat waren jullie voorbeelden over werkdruk. Goed. Dan ga ik nu het programma toelichten…’
- ‘Dat is de theorie over hoe je een tijdsplanning maakt. We gaan nu een oefening doen.’
- ‘Dat hebben we gehad en dan gaan we nu naar een stukje theorie over onderhandelen.’
Met dit soort zinnetjes zet je de groep elke keer weer op nul. Je zegt in feite: ‘Er was iets dat onze aandacht verdiende (eigen ervaringen, een oefening) en nu komt er iets heel anders.’ Het gevolg is dat de deelnemers de link tussen de onderdelen niet snappen. Ze waren net lekker bezig, maar nu lijkt het alsof dat stopt en ze met iets nieuws beginnen. Daardoor worden ze afwachtend: ‘Eerst maar eens kijken wat de trainer nu gaat doen.’ En dat merk je: je moet aan de groep trekken en dat voelt niet fijn. Waarschijnlijk snap je ook niet waar de weerstand vandaan komt. Voor jou is het verband met het vorige onderdeel zonneklaar, dus waarom doen ze zo moeilijk?
Bouw bruggetjes!
Als je eenmaal doorhebt dat je deze problemen over jezelf afroept, is de oplossing simpel: maak het verband tussen het onderdelen duidelijk. Maak bruggetjes! Dan gaat de groep als vanzelf met je mee. Dat doe je bijvoorbeeld zo.
- ‘Wat een interessante voorbeelden! Ik merk wel dat jullie het lastig vinden om goed om te gaan met tijdsdruk. Daaraan gaan we iets doen in dit programma! We starten met… (licht programma toe).’
- ‘Dus hiermee heb je een overzicht van hoe je een goede planning kunt maken. Maar ja, in de praktijk is dat gemakkelijker gezegd dan gedaan, of niet? (knikkende hoofden) Daarom gaan we nu eens kijken of dat ook lukt voor een eigen werkweek. Ik stel voor dat jullie … (licht oefening toe).’
- ‘Dus voor een eigen planning is het belangrijk dat je tijd inruimt voor marges, anders weet je zeker dat je het niet haalt. (conclusie uit de oefening) Maar wat doe je nou als je ondanks marges toch uitloopt en een klus niet op tijd afkrijgt? Daarover gaat het volgende onderwerp.’
Bruggetjes maken = de groep meenemen
Een bruggetje maakt duidelijk welk verband er bestaat tussen de verschillende onderdelen van je training. Je vat samen waar we nu zijn – de ene kant van de oever – en neemt de groep mee naar het volgende onderdeel – de andere kant van de oever.
Deelnemers gaan alleen mee als je ook echt aansluit bij waar ze nu staan. Je samenvatting of conclusie moet dus herkenbaar zijn. Daarom zul je goed moeten luisteren naar wat ze zeggen en goed moeten kijken naar wat ze doen. Je kunt best vooraf bedenken wat mogelijk een conclusie zal zijn – sterker nog: dat zal je erg helpen – maar dan nog is het zaak op het moment zelf te voelen of dat klopt. Probeer geen samenvatting te ‘forceren’ omdat jij vindt dat het tijd is voor een volgende stap. Als je dat doet, krijg je de groep niet mee en moet je toch nog gaan trekken.
Bruggetje = conclusie – pijn – worst
Deelnemers zijn het meest gemotiveerd om te leren als ze pijn ervaren (‘dit is lastig’) en jij hun een oplossing voorhoudt (‘ik ga je ervan afhelpen’). Dat geeft verlangen, zin om door te gaan. Dit kun je goed gebruiken in je brug.
- Je vat samen waar de groep staat: ‘Dus hiermee heb je een overzicht van hoe je een goede planning kunt maken.
- Je benoemt een nieuwe pijn die hieruit voortkomt: ‘Maar ja, in de praktijk is dat gemakkelijker gezegd dan gedaan, of niet?’ (knikkende hoofden)
- Tot slot houd je deelnemers een worst voor doordat je vertelt wat je gaat doen aan die pijn: ‘Daarom gaan we nu eens kijken of dat ook lukt voor een eigen werkweek. Ik stel voor dat jullie … (licht oefening toe)’
Als je terugkijkt, zie je dat ook het derde voorbeeld hierboven opgebouwd is volgens dit format.
- Conclusie uit een oefening: ‘Dus voor een eigen planning is het belangrijk dat je tijd inruimt voor marges, anders weet je zeker dat je het niet haalt.’
- Nieuwe pijn: ‘Maar wat doe je nou als je ondanks marges toch uitloopt en een klus niet op tijd afkrijgt?’
- De worst: ‘Daarover gaat het volgende onderwerp.’
Je hoeft de nieuwe pijn die ontstaat uit het vorige onderdeel trouwens niet altijd zelf te benoemen. De deelnemers kunnen dat ook zelf doen. Dan zegt er iemand bijvoorbeeld: ‘Ja maar, wat doe ik nou als iemand me stoort.’ Of: ‘Deze theorie klinkt wel mooi, maar bij mijn baas werkt dat niet’. Dat is mooi: je laat de groep daar zelf even over in discussie gaan, en je samenvatting (stap 1) is meteen ook de pijn (stap 2). In het eerste voorbeeld zie je dat gebeuren: de groep heeft voorbeelden gegeven en de trainer vat de pijn samen:
1 + 2. ‘Wat een interessante voorbeelden! Ik merk wel dat jullie het lastig vinden om goed om te gaan met tijdsdruk.’
3. ‘Daaraan gaan we iets doen in dit programma! We starten met… (licht programma toe)’
Maar wat als de groep de pijn niet herkent?
Nu kan het natuurlijk zijn dat de groep de pijn niet herkent. Na het maken van een planning vraag je bijvoorbeeld: ‘Hoe groot schat je de kans dat je deze planning kunt vasthouden?’ Dan kan het gebeuren dat deelnemers geen enkel probleem zien: ‘Als ik dit bedenk, dan doe ik het zo!’ In zo’n geval speel je even een collega die komt storen: ‘Hé Marriët, ik weet dat je het heel druk hebt vandaag, maar zou je me alsjeblieft uit de brand willen helpen?’ Wat doet zo’n deelnemer dan? Lukt het hem om de collega af te wimpelen? Dan is je volgende onderdeel niet meer nodig. Maar de kans is groot dat hij de situatie lastig vindt en begint te stamelen. Dan heb je automatisch de brug te pakken naar je theorie over ‘omgaan met storingen’.
Het laatste half uur van je voorbereiding
Bereid je een training voor? Gebruik het laatste half uur dan om de bruggetjes expliciet te maken. Ga voor elk onderdeel na welke nieuwe pijn er op tafel komt en welke worst je deelnemers kunt voorhouden. Dat is meteen een goede check op je programma. Als je geen brug kan maken, is de kans groot dat de volgorde van de onderdelen niet klopt met het leerproces van de deelnemers. Heb je alle bruggetjes helder, dan ben je ingetuned op de deelnemers en is de kans groot dat je kunt trainen in de flow!
Meer weten?
Meer weten over trainen in de flow en bruggetjes bouwen? Lees dan het laatste deel van het boek Trainingen ontwerpen. Of kom naar de opleiding train de trainer.